A Notatie, taal en betekenis |
3F |
3S |
Paraat hebben |
Paraat hebben |
- in bekende situaties notatie, naam (ook voorvoegsels) en betekenis van veelvoorkomende maten (eenheden en grootheden) paraat hebben (METEN)
Voorbeelden:
- gewicht op personenweegschaal aflezen in kg, en op keukenweegschaal in gram;
– weten dat een bestand van 3571 KB ruim 3 megabyte is;
– maataanduidingen op verpakkingen en 'alledaagse' meetinstrumenten aflezen en interpreteren;
– weten dat bij gewicht geldt: 1 ton is 1.000 kg; en bij geld 1 ton is € 100.000.
- In authentieke situaties veelgebruikte meetkundige begrippen kennen (haaks, evenwijdig, richtingaanduidingen, ...) en veelgebruikte symbolen kunnen lezen (MEETKUNDE)
Voorbeelden
– symbolen in een bouwtekening voor verbouwing van eigen huis of nieuwe tuininrichting lezen;
- namen van (in situaties) veel voorkomende vlakke en ruimtelijke vormen kennen (MEETKUNDE).
Voorbeelden:
– weten wat bedoeld wordt met: links van de cilindervormige schoorsteen, het piramidevormige dak.
|
|
Funcioneel gebruik |
Funcioneel gebruik |
- allerlei schalen van meetinstrumenten aflezen, de aanduidingen correct interpreteren (METEN).
Voorbeelden:
– kilometerteller, weegschaal, duimstok aflezen.
- veelgebruikte meetkundige begrippen en woorden (bijv. coordinaten in de werkelijkheid, namen van vormen, (wind)richtingen hoeken en afstanden) gebruiken om in diverse situaties vormen, voorwerpen, plaatsen in de ruimte en routes te beschrijven (MEETKUNDE)
Voorbeelden
– route naar stageadres beschrijven: 3e rechts; 300 meter verder scherpe bocht naar links;
– locatie in magazijn opgeven via de daar gebruikelijke coordinaten (bijv die in de Ikea);
– vorm van een gebouw beschrijven;
– coordinaten in Google Earth gebruiken;
- eenvoudige werktekeningen interpreteren (MEETKUNDE).
Voorbeelden
– in de montagetekening van een kast de vorm en plaats van onderdelen correct interpreteren;
– de vormen van de kamers van een plattegrond aflezen en beschrijven;
– bij een tuinontwerp de schaalaanduiding correct interpreteren.
|
|
weten waarom |
weten waarom |
|
|
B Met elkaar in verband brengen
|
3F |
3S |
Paraat hebben |
Paraat hebben |
- in functionele situaties vaardig veelvoorkomende maten aan elkaar relateren (METEN).
Voorbeelden:
– bij recept weten 0,5 dl, op de maatbeker 50 ml is;
– lengte van 1,71 m is zelfde als 171 cm;
– lengte kamer is op bouwtekening 5500, in welke eenheid is dat? hoe lang is die kamer in het echt?
- in functionele situaties 3D objecten en de 2D representaties ervan interpreteren en met elkaar in verband brengen (MEETKUNDE).
Voorbeelden:
– m.b.v. plattegrond: ziet de verkoopster vanaf de kassa alle klanten?
– op basis van een plattegrond de weg in stad (of gebouw) vinden.
|
|
Funcioneel gebruik |
Funcioneel gebruik |
- in functionele situaties maten aflezen uit (werk)tekeningen, plattegronden etc. en bekende meetinstrumenten gebruiken (METEN).
Voorbeelden:
- keukenweegschaal en maatbeker gebruiken om ingrediënten af te meten of te wegen.
- in concrete situaties uitspraken doen over lengte, omtrek, oppervlakte, en inhoud en in zeer eenvoudige gevallen over de relatie daartussen (MEETKUNDE)
Voorbeelden:
– uitbouw van 2 meter geeft 10 vierkante meter meer vloeroppervlakte;
- ten behoeve van concrete taken een eenvoudige situatieschets maken (MEETKUNDE).
Voorbeelden:
– een kuub zand is een zak van 1m bij 1m bij 1m, maar zal los gestort lager zijn en dus meer oppervlakte innemen.
|
|
weten waarom |
weten waarom |
- uit eenvoudige (werk)tekeningen, foto’s en beschrijvingen conclusies trekken over objecten en hun plaats in de ruimte (MEETKUNDE).
Voorbeelden:
– foto: welk gebouw staat vooraan?
– zoek disco’s binnen een straal van 2 km van de camping.
|
|